TOP-pionier
Grou; 20 maart 2014
In de huiskamer van de van Gorkum’s in Grou zitten Doede (1937) en Vo (1940) met hun zoon Oebele junior( 1962). Het gesprek gaat opeens over in het Fries vooral omdat de oude foto album’s open gaan. Hun periode in de TOP komt in oude kiekjes voorbij. Ze halen een vergrootglas uit de kast om details te kunnen herkennen. Later zal ik foto’s maken van deze foto’s.
Oebele junior: “In het album zag ik net nog een kleurenfoto van een TOP in het wedstrijd veld. Dat lijkt wel op het Pikmeer en zonder loep is het nauwelijks te zien of dit de ‘een’ of de ‘twa’ is”. De hele familie buigt zich over het album maar ze twijfelen over de 7 of de 1.
Ik heb zelf het Jubileumboek TOP-klasse mee genomen en daardoor ontstaat direct het gesprek. Op de eerste pagina namelijk staan de ‘ien’ en de ‘twa’. De twee heette de eerste jaren ‘Nymphea’, toen Oebele senior hem overnam werd de naam veranderd in ‘de twa’. De één heette destijds ‘Tûmke’. “Ik herinner mij niets van een doop / tewaterlating van de één en de twee:” zegt Doede. “Waarschijnlijk is dit geen officieel spektakel geweest”.
Doede: “Ja, hoe kwam ik aan het zeilen? Wij hadden thuis een aannemersbedrijfje en die had in de oorlog 40/45 niet altijd voldoende werk. Toen heeft (groot)vader een aantal van die dikke dukdalven, die je in het water hebt staan bij bruggen e.d. gekocht en aan latten laten zagen. Ze hebben om de tijd te vullen toen een aantal 16m2 gebouwd”.
“Na de oorlog kregen ze een klant die een zomerhuisje had aan de Sitebuurster Ee tussen Grou en de Veenhoop. Deze klant had zich de hele winter verstopt in dat zomerhuisje daar in de, bijna onbewoonde wereld. Hij kwam oorspronkelijk uit Leeuwarden en wilde na de oorlog ook weer een huis hebben in Leeuwarden”.
“Hij kwam bij mijn ouders om een huis te laten bouwen in Leeuwarden. Toen hebben we dat zomerhuisje daar aan de Ee ingeruild. Dat zal in ’46 geweest zijn. Er was toen nog uit de oorlogsperiode een 16m2 (Bulthusjol) over waar we dan in de weekenden mee naar de Ee gegaan om te gaan zeilen”.
“Toen was ik 8 jaar en mijn oudste broer 4. De andere twee kinderen waren 2 en 1 en die zeilden mee met de oude lui in de 16m2. En wij, als de oudsten, moesten maar zien te zeilen in die Bulthusjol. Die bootjes hadden we liggen in Reduzum (voorheen Roordahuizum), daar woonden wij en daar was tevens het bedrijf. Aanhangmotors hadden we nog niet. Dus we moesten halverwege de Ee via de Grou en het Swin naar Reduzum zeilen. Anders kwamen we er niet. Zo nu en dan liepen we een stukje in de lijn op de wal om te trekken, want dat Swin was zo krom als een rivier, bij tegenwind was het hier en daar te smal om te laveren. Als er een lang stuk tegenwind was gingen we de wal op en moest er getrokken worden”.
“Zeilen hebben ze mij niet geleerd. Ik heb het zelf moeten leren. Aan een broertje van 4 heb je ook niet zo’n beste leermeester”.
“Zo zijn we met zeilen begonnen. Weer of geen weer; aan het eind van het weekend moesten we weer naar Reduzum. Ik heb wel eens gehad dat ik onderweg moest stoppen om dat ding leeg te scheppen omdat het geen zijdekken had”.
“Later kwam er naast die beide boten ook nog eens een Valk (202 de ‘Zilvermeeuw’) waar we wedstrijdjes mee zeilden”.
“Toen ik later verkering kreeg en een baantje had en zelf het een en ander verdiende in plaats van het zakgeld waar ik voorheen van moest leven, kwam dus dat ontwerp van die TOP in 1959. Wij hebben toen het prototype in de zomervakantie uit mogen proberen. Er zaten te dunne verstagingen op waardoor we de mast er af gezeild hebben. Daarna zij er dikkere draadjes op gezet. De ontwerper van die boot, Stelwagen werkte bij zijn baas, Wester op jachtwerf ‘de Polle’, en daar hebben ze dat prototype ook gebouwd. Ze hadden denk ik wel het idee dat wij interesse hadden in zo’n boot en daarom mochten we het uit proberen. Na die periode van proefzeilen hebben mijn vader en ik beide een nieuwe Top besteld bij ‘de Polle’ te Grou”.
“De beide boten zijn in 1960 geleverd en vanaf dat moment hadden we dus een TOP 1 en 2 in de familie”.
“Met mijn eigen TOP en vriendin ging ik toen kamperen op de boot, later met het eerste kind, Oebele, in een reistas erbij. Tot 1965 hebben we die TOP op deze wijze gebruikt”.
Intussen komt Vo weer met het album voorbij met vakantiefoto’s rondom het schip.
“Later werd de boot voor ons te provisorisch om op vakantie te gaan met kinderen. Toen hebben we de Victoire 22 gekocht en heeft mijn vader de ‘Twa’ erbij genomen omdat hij een extra bootje wilde hebben voor als er familie op bezoek kwam”.
“Zijn eigen TOP, de één, had tijdens wedstrijden wel eens een aanvaring gehad en de mast was ook eens door het vlak gegaan. Dus deze had al een aantal reparaties ondergaan. Op onze TOP heb ik altijd goed gepast en was uiteindelijk in een betere conditie. Toen vader een van de twee boten kwijt wilde heeft hij de ‘één’ verkocht en heeft hij met de ‘twa’ verder gezeild tot z’n 86e jaar. Hij heeft zijn hele leven verder in de TOP gezeild en mijn moeder ook nog wel eens laten zwemmen. Natuurlijk niet in de wedstrijd maar hij bleef altijd wel fanatiek en soms te optimistisch. Hij liet de schoot wel eens te laat vieren”.
“Ik heb in de periode van dat ik 8 was tot vandaag aan de dag nooit op de kop gelegen. Dan moet je wel goed opletten natuurlijk en voorzichtig zijn. Ik wilde voorlal de boel heel houden. Mijn vader was in mijn ogen wat onvoorzichtiger en zei altijd, ook al was er windkracht 8, dat we toch nog even moesten zeilen. Het ging dan wel een beetje wild, maar dat vond hij juist leuk. Ik vroeg mij steeds af of de boel dan niet kapot ging. Maar vader zei dan: ‘it moat it halde kinne’.
“We gingen dan de Wijde Ee op en neer planeren en dat was prachtig maar als het mijn eigen boot was geweest dan had ik het niet gedaan!”
“Zo is het begin van mijn zeilleven begonnen”. Doede krijgt een compliment van zijn vrouw Vo omdat hij dit verhaal tot nu toe zo mooi weet te vertellen. Zij gaat nu door en praat met het album op schoot over het jaar 1961 toen zij zwanger was. “Of was het nu toch anders? O ja in ’62 zijn we getrouwd en we gingen in ’63 met Oebele op de TOP kamperen. Eerst met z’n tweeën en dus later met Oebele erbij”.
Doede: “Dat kamperen was altijd alle weekenden. De boot lag hier in een schiphuis in Grou achter de brug. In de winter werd die omhoog getakeld in het schiphuis en ’s zomers lag hij in het water. We hadden er een vierkante tent op gezet waar we een campinggasstelletje in hadden om wat warm eten te maken. Verder hadden we nog 2 luchtbedden. Toen het eerste kind mee ging hadden we die in een reiswieg onder het voordek. De tent lag over de horizontaal gestreken mast op een wat verhoogde mik. Misschien wel een meter boven het dek. De giek en gaffel gingen dan met het zeil los in een hoes onder in de boot en de mast lag kaal op die twee mikken. Daarover heen die tent met latten in het dak dat even breed was als de kuip. Aan het eind van die latten zaten touwtjes die weer door een oogje onder dek zodat het dak gefixeerd was. De zijkanten kon je dus één voor één naar beneden doen. Halverwege de kuip zat nog een rits overdwars zodat je ook alleen de voorste helft van de tent op kon zetten”.
“Elke morgens rolden we dan eerst de helft van de tent op. Met de latten erin hadden we toch nog een afdakje. Die tent hebben we laten maken bij zeilmaker Molenaar, daar werkte mijn vrouw op kantoor. Volgens Molenaar kon dat zo niet zo met die tent maar ik wilde het zo en niet anders. Als het niet goed was geweest dan was het mijn eigen schuld. Ik tekende wel vaker huisjes en dat soort dingen want ik zat in de bouw. Ik had wel een beetje idee hoe iets geconstrueerd kon worden. Later heb ik op mijn kajuitjachtje eigenlijk op dezelfde manier, maar dan over de giek zo’n tent gemaakt. Deze kon je naar believen aan de zijkanten oprollen”.
Oebele: “Tegenwoordig hebben verhuur Valken op dezelfde manier een tent met die latten. Ik heb op mijn 14e nog eens de TOP en de tent mee gehad op vakantie. Ik ging een week in Friesland varen maar kwam terug met een gescheurde fok”.
“Dat zomerhuisje hebben mijn grootouders altijd gehouden. Daarom hebben zij die TOP misschien ook zo lang gehouden omdat het een ideale boot is om vanuit een (vaste) locatie een middag te gaan zeilen. Zij hebben nooit een grotere boot gehad want ze hadden immers dat huisje aan het water. Ik denk niet Pake misschien ooit één keer een nacht in TOP heeft doorgebracht”.
Doede: “Nee, ze voeren altijd vanuit dat zomerhuisje en dat was voor mij een beetje eentonig. Ik wil liever een huisje op het water hebben”.
Via Molenaar zeilen komen we in het gesprek op Wester botenbouw die aan de andere kant van het water, de Grou, zit.
Oebele: “Dat kun je goed zien op die foto’s in het jubileumboek. Die loods van Wester is er niet meer maar de locatie als zodanig is er nog wel”.
Vo: “Mijn moeder was een zuster van mevr. Wester. Dus het waren mijn oom en tante. Wij hadden eigenlijk verder niets met zeilen. Mijn ouders hadden ook helemaal geen geld voor het watersport gebeuren. Ze gingen wel vaak met de vlet van Westers mee varen”.
Doede: “Die Westers waren botenbouwers en die vonden het wedstrijdzeilen ook mooi. Albert zeilde meer dan Ernst en veelal in een Valk. Later bij wedstrijden lagen zij in hun vletje aan de kant en kwam ome Ernst na de wedstrijd even bij ons langs met goed bedoelde tips zoals protest aantekenen in bepaalde gevallen. Ik was niet zo, ik ging er dan liever achterlangs en met een beetje ruimere wind en veel meer snelheid was ik dan zo weer voor. Ja, officieel had ik mogen protesteren maar dat is een gedonder. Dus ik wedstrijd zeilde zo nu en dan voor de lol maar dan kwam Wester weer met dat ik het zo en zo had moeten doen. Maar ik had toch gewonnen”.
“De enige keer dat ik geprotesteerd heb was toen ik in de Valk in een soort handicaptocht voer waar je onderweg een bemanningslid moest afzetten, stempelen en dan weer snel verder zeilen. Dat was aan lage wal waar iemand eraf moest. Ik voer stuurboord en terug natuurlijk over bakboord en wij lagen voor. Iedereen die achter ons aankwam wilde ook graag dicht bij de wal varen om iemand af te zetten maar ik had daar toen op dat moment voorrang. Ik probeerde niemand te raken maar ze zeilden zo dicht langs mij heen dat ik in een luwte de verstaging van de tegenstander raakte. Het grootzeil lag van boven tot benden doormidden. Op de fok ben ik toen naar Grou teruggegaan om te protesteren bij de wedstrijdcommissie. Daar aangekomen zeiden ze dat je binnen het uur moest protesteren. Ze hadden niet goed opgelet want ik was verreweg de laatste die binnenkwam en dat was vijf minuten geleden. De kosten moesten er uit en dat was toen de reden voor mijn protest”.
“Wedstrijdzeilen deden we alleen bij Grou. In het voorjaar één wedstrijd en in het najaar twee. Midden in de zomer wilde ik liever mijn eigen routes bepalen. Maar die wedstrijdjes deed ik dan mee om even te kijken hoe mijn zeilcapaciteiten zich nog verhielden tot de mensen die geregeld wedstrijd zeilden. Meestal waren er hier bij Grou tussen de 7 en 10 TOP-pen in die eerste jaren. Het was een clubje omdat hier natuurlijk ook die werf was die de eerste serie had gebouwd. Aan de wedstrijden deden we normaliter niet mee. We waren amateur wedstrijdzeilers die voor de lol een keertje mee voeren. We wonnen eigenlijk altijd een prijsje als we meededen. Dat was weer een bevestiging dat we konden zeilen. Zo konden we weer een aantal jaren vooruit”.
“Nee, vrienden hebben we er niet aan over gehouden. Dat komt omdat we niet in dat clubje zaten die geregeld wedstrijden zeilden. We deden wel eens een enkel keertje mee en wonnen dan ook nog wat. Dat was nog minder reden om vrienden te worden”.
“Later bij de Valken vereniging ging men wel eens wat druk uitoefenen om vaker te komen zeilen. In zo’n weekend organiseerden ze dan vier wedstrijden. Met mijn vrouw en mijn broer heb ik toen eens een weekend meegezeild in de gecombineerde A en B-klasse. Op een één of andere manier won ik dat hele weekend. Het weekend daarop kreeg ik een telefoontje of ik ook mee ging naar Loosdrecht. Nee, waarom ik toen gewonnen heb, weet ik niet. Al die goeie Valkzeilers waren erbij maar ik won het toch. Toen dachten ze natuurlijk, die vent moet mee. Maar dat geloofde ik eigenlijk wel”.
Ook bij de Prinsenhoftocht heb ik wel eens meegedaan. Dan lag ik bij Grou bijna achteraan en daarna de Wijde Ee op met ruime wind, het woei verschrikkelijk hard. Al die hardzeilers zoals Albert Wester gingen hun spinaker er bij zetten maar ze zwalkten over het meer. Toen ik aan het andere eind van het meer was, lag ik helemaal voor. Ik ging al planeren met alleen de fok ervoor. Dat ging veel harder. Met een vlaagje kon ik weer even oploeven. Mijn stijl is misschien wat minder fanatiek maar dat had daarom misschien ook wel eens zijn voordelen. Want als één de spinaker erop zet dan willen ze dat natuurlijk allemaal. Wat een ander doet maakt mij nou net geen moer uit. Ik doe zoals het mij het beste uitkomt”.
“Speciale zeillectuur las ik eigenlijk niet. Wel ben ik al levenslang bezig met het lezen van allerlei watersportbladen. Bij toeval kom ik dan iets tegen dat specifiek over de techniek van het zeilen gaat. Maar ik ben er nooit echt op zoek geweest naar het verbeteren van het trimmen van de zeilen. Ik probeerde er altijd voor te zorgen dat een ander mij niet voorbij zeilde en of dat nou kwam door aan een touwtje meer of minder hard aan te trekken, maakte mij niet zoveel uit”.
“Ik heb aan de TOP nooit een trapeze gehad. Dat was natuurlijk bij bepaalde weersomstandigheden echt een groot nadeel. Ik was niet echt met wedstrijdzeilen bezig maar zat wel te kijken hoe ik ten opzichte van andere lui het beste kon varen. Als het hard woei kon ik het aan de wind niet meer houden en probeerde ze dan voor de wind voorbij te varen. En dat dan lukte had ik ook lol”.
“Bij het wedstrijdzeilen was Vo, toen mijn vriendin, fokkemaat”. Ze wijzen allemaal naar een jonge dame in het foto album. In 1962 gingen ze trouwen en aan het eind van dat jaar was Oebele er. Zij vraagt aan haar man of ze eigenlijk wel goed was als fokkemaat.
Doede: “Ik heb het jouw zo goed mogelijk willen leren. Toen was je nog jong en je luisterde beter naar mij dan nu. Je wilde toen nog wel eens wat van mij aannemen”.
“We varen nog steeds maar nu met een motorboot. Een Vripack kotter, genaamd de ‘Genius’. Elk jaar van half april tot half oktober. Het zeilen hebben we definitief achter ons gelaten. Onze zoon Oebele heeft een Breehorn 37 waar we met ons drieën in de jaren 2002 tot 2005 een enkele maal mee naar Noorwegen zijn gezeild. Friesland is mooi maar die contreien zijn ook altijd weer schitterend!”
“Het TOP-leven hebben wij dus feitelijk in 1965 afgesloten. Mijn vader is in 1997 overleden en toen hebben wij de ‘Twa’ verkocht aan een goede kennis van mijn zus in Emmen. In 2011 is hij opnieuw verkocht en vaart nu in Frankrijk, bij een clubje van circa 6 andere TOP’s”.
Interviewer: Rein van Dijk